Omgevingsverordening

In de omgevingsverordening legt een provincie regels over de fysieke leefomgeving vast voor haar gehele grondgebied. Via de omgevingsverordening werken het beleid en de doelen zoals opgenomen in de Omgevingswet, AMvB’s en de provinciale omgevingsvisie en programma’s door naar derden.

We beschrijven het opstellen van een omgevingsverordening aan de hand van de volgende zeven onderwerpen. Bij elke toelichtende tekst zijn links opgenomen naar de bijbehorende teksten in de standaard zelf.

1. Intro en kenschets 
2. Regels opstellen
3. Regels vindbaar maken via klik op de kaart 
4. Gebieden aanwijzen 
5. Normen stellen met een waarde per locatie 
6. Activiteiten inzichtelijk en toepasbaar maken 
7. Procedure 

1. Intro en kenschets  

De omgevingsverordening 

De provincie legt alle regels over de fysieke leefomgeving vast in één omgevingsverordening voor haar gehele grondgebied. De omgevingsverordening zorgt ervoor dat het beleid en de doelen zoals opgenomen in de Omgevingswet, AMvB’s en de provinciale omgevingsvisie en programma’s doorwerken naar derden. De provincie kan daartoe in de omgevingsverordening algemeen bindende regels en instructieregels opnemen, omgevingswaarden vaststellen en beperkingengebieden aanwijzen. 
Voor zover het gaat om regels waarmee functies aan locaties worden toegedeeld ligt het primaat bij het omgevingsplan. Het uitgangspunt is dat de provincie op dat punt alleen instructieregels opneemt in de omgevingsverordening over de inhoud van omgevingsplannen. Alleen als het onderwerp van zorg niet doelmatig en doeltreffend met een instructieregel of een instructie kan worden behartigd, kunnen in de omgevingsverordening regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen (kunnen) hebben voor de fysieke leefomgeving met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

Meer informatie vind je in TPOD Omgevingsverordening:

2 Inhoudelijke aspecten van de omgevingsverordening

Besluit en regeling 

De STOP/TPOD-standaard maakt onderscheid tussen het besluit en de regeling. In het besluit zet je de tekst die precies beschrijft hoe een bestuursorgaan een nieuwe regeling vaststelt of een bestaande regeling wijzigt, bepaalt op welk moment die regeling in werking treedt en die vaststelling of wijziging onderbouwt, met eventuele bijlagen. In het besluit zet je dus zowel de artikelen waarin het bestuursorgaan vastlegt dat het heeft besloten om een nieuwe regeling vast te stellen of een bestaande regeling te wijzigen, als de inhoud van die nieuwe regeling of de gewijzigde onderdelen van de bestaande regeling. Het besluit lijkt wel wat op het pakket aan stukken dat je aan provinciale staten voorlegde bij de vaststelling van een provinciale verordening of een inpassingsplan. De volgende afbeelding geeft de onderdelen van het besluit weer: 

voorbeeld opbouw besluit compact

Het RegelingOpschrift (nr 1) is de titel van het besluit. In de Aanhef (nr 2) staan de overwegingen van gedeputeerde staten of provinciale staten (Gelet op artikel 2.6 Omgevingswet, overwegende dat het ontwerpbesluit zes weken ter inzage heeft gelegen en er zienswijzen zijn ingediend… etc). In het Lichaam (3) staat het WijzigArtikel, dat verwijst naar de wijzigingen in de omgevingsverordening die in de WijzigBijlage staan. Ook staat er in het Lichaam ten minste 1 (regulier) artikel. Er moet een artikel zijn dat bepaalt wanneer het besluit in werking treedt. Er kunnen meer artikelen zijn, bijvoorbeeld artikelen waarmee je aangeeft hoe er met de zienswijzen wordt omgegaan. In de Sluiting (nr 4) komt de ondertekening namens provinciale of gedeputeerde staten. 

In de WijzigBijlage (nr 5) staan de wijzigingen die het besluit in de geconsolideerde regeling aanbrengt. In Bijlagen (nr 6) zet je tekst die integraal onderdeel is van het besluit. Een voorbeeld is een zienswijzennota. Onderzoeksrapportages zijn geen bijlagen, maar ‘op het besluit betrekking hebbende stukken’ die je niet bekend moet maken maar die je ter inzage moet leggen, zowel elektronisch als op een fysieke locatie. In de Toelichting (nr 7) kun je het statenvoorstel zetten, als je dat onderdeel van de bekendmaking wilt laten zijn. De Motivering (nr 9) is het onderdeel waarin je de deugdelijke motivering zet die het besluit onderbouwt. In de afbeelding staat geen nr 8; dat is een onderdeel dat in een toekomstige versie van de STOP/TPOD-standaard gaat vervallen. 

De regeling bevat de juridische regels van de omgevingsverordening, met eventuele bijlagen en toelichting. 

De volgende afbeelding geeft de onderdelen van de (geconsolideerde) regeling weer: 

voorbeeld opbouw regeling compact

Het RegelingOpschrift (nr 1) is de titel van de regeling. Bij de omgevingsverordening is het gebruikelijk om dat generiek te houden: Omgevingsverordening provincie <naam provincie>. In het Lichaam (nr 2) staan alle artikelen van het omgevingsverordening. In Bijlagen (nr 3) zet je tekst die integraal onderdeel is van de regeling, maar die om redenen van leesbaarheid, vormgeving, omvang e.d. niet in de tekst van de regeling kan worden opgenomen. Een voorbeeld van zo’n bijlage is de bijlage met begripsbepalingen en een grote tabel met emissiefactoren voor een aantal stoffen. In de Toelichting (nr 4) komen de algemene toelichting en de artikelsgewijze toelichting. De algemene toelichting is niet bedoeld om een toelichting te geven op de wijzigingen die met de achtereenvolgende wijzigingsbesluiten in de omgevingsverordening worden aangebracht, maar voor meer algemene informatie over de omgevingsverordening.

2. Regels opstellen 

Tekststructuur 

Het deel met regels van de omgevingsverordening bouw je op volgens de Artikelstructuur. De regels staan in artikelen, die je waar nodig kunt onderverdelen in leden. Schrijf artikelen en leden zo dat per artikel/lid slechts 1 onderwerp voorkomt. Zet bijvoorbeeld de vergunningplicht in één artikel en de uitzondering erop in een ander artikel, in plaats van dat in één artikel of lid te combineren. De artikelen staan in hoofdstukken. Als je meer structurering wilt aanbrengen, kun je ze verder ordenen met titel, afdeling, paragraaf en subparagraaf. Ook is voorgeschreven hoe je de structuurelementen, artikelen en leden moet nummeren. Je plansysteem volgt deze verplichte structuur voor de regels. Je kunt in een artikel of lid gewone tekst, lijsten en tabellen plaatsen. In het artikel met begripsbepalingen neem je een begrippenlijst met begrippen op. Als dat een hele lange lijst wordt, kun je de begrippenlijst ook in een bijlage opnemen. In het artikel Begripsbepalingen verwijs je dan naar die bijlage. Ook kun je met de elementen Gereserveerd en Vervallen van een structuurelement (bijvoorbeeld hoofdstuk of paragraaf) en een Artikel aangeven dat het gereserveerd is (voor toekomstige aanvullingen) of vervallen. 

Voor bijlagen, algemene toelichting en artikelsgewijze toelichting gebruik je de zogenaamde Vrijetekststructuur. In bijzondere gevallen kun je een bijlage in PDF-formaat bijvoegen.  

Regeltypen 

De omgevingsverordening kent drie typen regels: Regel voor iedereen, Instructieregel en Omgevingswaarderegel. Wanneer je een omgevingswaarde vaststelt, kies je Omgevingswaarderegel. Bij instructieregels vanzelfsprekend de Instructieregel. Voor alle overige regels kies je Regel voor iedereen. Deze typering is gericht op de doelgroep waarop de regel werking heeft. Als je in je plansysteem meerdere juridische regels hebt gekoppeld aan het artikel of lid, moet iedere regel van hetzelfde type zijn. 

voorbeeld annoteren

 

Thema-label  

Om het zoeken en selecteren eenvoudiger te maken, kun je aan de regels een Thema toevoegen. De thema’s zijn voor alle typen omgevingsdocumenten gelijk. Daardoor kun je een thematische relatie tussen omgevingsvisie, programma’s en omgevingsverordening leggen. Er is een vaste lijst thema's, gericht op: 

  • Fysieke leefomgevingsaspecten: bodem, bouwwerken, cultureel erfgoed, energie en natuurlijke hulpbronnen, externe veiligheid, geluid, gezondheid, infrastructuur, landschap, lucht, milieu algemeen, natuur, water en watersystemen, 
  • Gebruik: landgebruik 
  • En procedures. 

voorbeeld instructieregel

 

Van iedere regel moet je aangeven of de locatie waarvoor deze geldt exact (hard) of indicatief (zacht) geïnterpreteerd moet worden. We noemen dit de Idealisatie. Dit zegt dus niet iets over de nauwkeurigheid waarmee de begrenzing van de locatie is vastgelegd! De meeste regels in een omgevingsverordening zullen exact te interpreteren begrenzingen kennen. Indicatieve begrenzingen zou je bijvoorbeeld kunnen toepassen bij zoekgebieden. Als je in je plansysteem meerdere juridische regels hebt gekoppeld aan het artikel of lid, moet iedere regel dezelfde idealisatie hebben. 

Meer informatie vind je in TPOD Omgevingsverordening: 

5 Toepassing van de STOP-tekststructuren op omgevingsdocumenten

7.2 Objecttype Regeltekst

7.3 Objecttype Juridische regel

3. Regels vindbaar maken via klik op de kaart  

Werkingsgebieden maken en juridisch vastleggen 

Vanuit regels 

De Locatie van de Juridische regel zorgt er voor dat een raadpleger in een viewer met een klik in de 
kaart de artikelen vindt die op die plek gelden. Om die reden kies je er voor om een werkingsgebied 
met zo concreet mogelijk vastgelegde locaties overeenkomstig de beschrijving in de tekst in 
geometrie vast te leggen, zodat de gebruiker alleen de relevante regels voor een locatie te zien 
krijgt. Dit werkt niet wanneer je het ambtsgebied als locatie voor je werkingsgebied neemt, maar in 
de tekst een specifiekere locatie aangeeft. Kies alleen voor het ambtsgebied als Locatie van de 
Juridische regel als de regel ook echt overal in het ambtsgebied geldt. 
Overal waar je een zelfstandige locatie benoemt, moet de ‘naam’ consistent zijn: in tekst, legenda, 
kenmerkenscherm en in de bijlage met GIO-namen. Die term moet ten minste één keer voorkomen in het tekstonderdeel. Je hoeft de term dus niet in de tekst van ieder gerelateerd artikel op te nemen. Als de regel geldt voor het ambtsgebied neem je in de tekst van de regel geen omschrijving van de Locatie op.  

Je neemt in de naam van de locatie die je vastlegt geen termen op die al in de standaard staan; 
dus Bestrijden veldmuis in plaats van Activiteit Bestrijden veldmuis. Beperkingengebied is daarentegen wel onderdeel van de inhoudelijke naam. 

De locaties leg je juridisch vast via een Informatieobject. Een Informatieobject bevat informatie die niet in tekst, maar in digitaal formaat is vastgelegd. In geval van locaties gaat het om coördinaten in een Geo- of GIS bestand (GML). Alle locaties worden vastgelegd in Geografisch Informatieobjecten (GIO). Voor de juridische borging moeten de namen van de GIO’s in de tekst voorkomen. In een bijlage bij de regels staan de namen van de informatieobjecten opgesomd met een verwijzing naar het internetadres van de GIO's. Locaties neem je op als informatieobject in de bijlage van de regels binnen een omgevingsdocument. Je leent ze dus niet van andere omgevingsdocumenten. Dit geldt in principe overigens ook voor andere zaken als het definiëren van Activiteiten, maar het speelt met name bij Locaties. In de praktijk zul je de locaties kiezen uit een lijst in je plansysteem. Dat zal automatisch regelen dat er GIO’s gemaakt worden en dat die in de bijlage komen. 

voorbeeld inhoudelijke regel

Vanuit geo- perspectief  

Alle artikelen en leden van de omgevingsverordening hebben een werkingsgebied, dat bestaat uit alle Locaties van de Juridische Regels in het artikel of het lid. Het werkingsgebied bestaat dus uit één of meer Locaties. Het werkingsgebied bepaalt welke artikelen je te zien krijgt bij een klik op de kaart. Denk daarom goed na of de locatie die je noemt in de tekst het complete werkingsgebied is van een artikel of lid. Het werkingsgebied kan ook het ambtsgebied zijn. Voor werkingsgebieden die overeenkomen met het landelijk beschikbaar gestelde ambtsgebied lever je overigens niet zelf de geometrie aan. In plaats daarvan gebruik je het officieel vastgestelde en beschikbaar gestelde ambtsgebied. De Locatie die je gebruikt voor de klik op de kaart bevat coördinaten uit het GIO. Of anders gezegd: de coördinaten van de Locatie die je gebruikt worden door je plansysteem gepubliceerd in een GIO. Een Locatie kan een Gebied of een Gebiedengroep, een Lijn of een Lijnengroep en een Punt of een Puntengroep zijn. Voor het werkingsgebied zal dit bijna altijd Gebied of Gebiedengroep zijn. Een Locatie kent een Noemer; een logische tekstuele aanduiding. Voor het werkingsgebied zal dit bijna altijd Gebied of Gebiedengroep zijn. Uitzonderingen zijn de rooilijn, dit is expliciet een Lijn of Lijnengroep en het geluidproductieplafond, dat is een Punt of Puntengroep. De tekstuele relatie tussen Locaties (IMOW) en het GIO (STOP) is niet vastgelegd in de standaarden. Je plansysteem zal hier keuzes in hebben gemaakt. 

De aanbeveling is om in je eventuele geo-registratie die de bron is, de naam van de geo-laag gelijk te houden aan die van de Gebiedengroep. De Gebieden binnen zo'n groep mogen multi-vlakken zijn, maar geen combinatie van meerdere geometrietypen als vlak en lijn. Kijk of het Gebied logisch gezien en qua losse mutaties en beheer als multi-vlak kan worden gezien. 

Meer informatie vind je in TPOD Omgevingsverordening: 

6.1.2 Locatie

7.4 Objecttype Locatie

4 Gebieden aanwijzen  

Gebieden en regels weergeven op de kaart 

De gebieden die je benoemt en waarover je regels opstelt, kun je op de kaart herkenbaar weergeven met een kleur via een Gebiedsaanwijzing. Hiermee zorg je er ook voor dat je gebieden kunt filteren en selecteren. Bekende voorbeelden zijn natuurnetwerk Nederland en stiltegebied.  

voorbeeld gebiedaanwijzing

Een Gebiedsaanwijzing kent een of meer Locaties. De naam van de Gebiedsaanwijzing kies je zelf. Die naam komt in de legenda bij de kaart en in het kenmerkenscherm in de tekst. Zorg voor juridische consistentie door de naam van de Gebiedsaanwijzing overeen te laten komen met de naam van het GIO zoals die in de bijlage komt.  

Gebiedsaanwijzingen zijn er in verschillende typen: 

tabel met sectoren

In de omgevingsverordening gebruik je alle Gebiedsaanwijzing-typen behalve Bouw. De Gebiedsaanwijzing van het type Functie gebruik je terughoudend; deze zal primair voorkomen in het omgevingsplan. Het type Beperkingengebied gebruik je alleen voor beperkingengebieden als bedoeld in de Omgevingswet: een gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object en waar op grond van artikel 5.1 Omgevingswet een vergunningplicht geldt voor het verrichten van beperkingengebiedactiviteiten.  

Om een specifiek gebied op de kaart aan te geven moet je de naam van de Gebiedsaanwijzing ten 
minste één keer in een artikel noemen. Bepaal welk artikel hiervoor het meest geschikt is, zoals het 
artikel waarin het gebied wordt ‘aangewezen’, bij voorbeeld het artikel waarin staat: Deze afdeling 
gaat over het stiltegebied.  

Ieder type Gebiedsaanwijzing kent een aantal groepen. Een voorbeeld van een groep onder type Natuur is Natuurbeheergebied. Deze typen en groepen vind je terug in lijsten in je plansysteem en in de Stelselcatalogus Omgevingswet. De groep bepaalt hoe (kleur/arcering) de gebiedsaanwijzing met de standaardweergave op de kaart wordt weergegeven. 

voorbeeld instructieregel

Vanuit het geo- perspectief 

Voor de officiële publicatie lever je de locaties aan via het Geografisch Informatie Object (GIO). De Locatie bevat coördinaten uit het GIO. De coördinaten en waarden die je gebruikt, worden door je plansysteem gepubliceerd in een GIO 

Een Locatie kan een Gebied of een Gebiedengroep, een Lijn of een Lijnengroep en een Punt of een Puntengroep zijn. De Locaties mogen multi-vlakken/-lijnen/-punten zijn. Een combinatie van meerdere geometrietypen als vlak en lijn is niet mogelijk. Houd bij het bepalen van het type rekening met het beheer en wijzigingen. Gebruik multi-vlakken e.d. als het daadwerkelijk 1 geografisch te beheren object is. 

Aandachtspunten 

Overal waar je een Gebiedsaanwijzing benoemt, moet de ‘naam’ consistent zijn: in tekst, legenda, kenmerkenscherm en in de bijlage met GIO-namen. Bij gebruik van een Gebiedsaanwijzing toont de viewer de naam ervan in legenda en kenmerkenscherm. Zorg dat de namen van de locatie(s) die je als werkingsgebied van het artikel of lid aangeeft en die de viewer als zodanig toont (“Dit artikel/lid geldt in”) hier consistent mee zijn.  

De voor een Gebiedsaanwijzing gekozen waarde voor de groep bepaalt hoe (kleur/arcering) de gebiedsaanwijzing met de standaardweergave op de kaart wordt weergegeven. De groepen vind je terug in lijsten in je plansysteem en in de catalogus van het stelsel Stelselcatalogus Omgevingswet 

 

Meer informatie vind je in TPOD Omgevingsverordening: 

7.9 Objecttype Gebiedsaanwijzing 

5. Normen stellen met een waarde per locatie  

Je kunt een norm stellen over de fysieke leefomgeving die een kwantitatieve of kwalitatieve waarde oplegt. Dat kan in direct werkende regels en via een regel over omgevingswaarden. De eerste norm is een waarde waaraan voldaan moet worden door eenieder. De tweede norm geeft een verplichting aan voor de provincie zelf.  

Vanuit regels  

Je kunt regels stellen waarin kwantitatieve (numeriek) of kwalitatieve (tekstuele) waarden voor de fysieke leefomgeving gesteld zijn. We noemen dit een omgevingsnorm of specifiek een omgevingswaarde. Waarden die per plek verschillen leg je vast via locaties en niet in de tekst van het artikel. Een voorbeeld: “De gemiddelde overstromingskans is aangegeven met de ter plaatse van de locatie ‘gemiddelde overstromingskans’ bepaalde waarde.” Wanneer het maar om één of enkele waarden of locaties gaat, kan je wel overwegen de waarde(n) in de tekst te zetten. Ook als de waarde in de tekst staat kun je de omgevingsnorm of omgevingswaarde toepassen, alleen leg je de waarde zelf dan niet vast door deze aan de locatie te koppelen. 

Om een waarde op de kaart aan te geven moet je de naam van de omgevingsnorm of omgevingswaarde ten minste één keer in een artikel noemen. Je neemt de eenheid van de waarde niet op in de naam van de omgevingsnorm/-waarde. Deze wordt namelijk al vastgelegd via de locatie. 

Je kunt een norm beschrijven in de regels en deze met behulp van een annotatie via de kaart raadpleegbaar maken. De norm zal je voornamelijk gebruiken bij locaties met verschillende waarden. De waarde per locatie leg je vast in een bestand. Vanuit de regel verwijs je hiernaar. De waarden mogen dan niet meer in de regel zelf voorkomen. Een groot voordeel is dat de gebruiker dan de specifieke waarde op zijn locatie via een klik op de kaart of zoeken op adres kan opvragen.  

De locatie en de waarde kan je op de kaart weergeven. Omgevingsnorm en omgevingswaarde kennen een aantal groepen. De groepen vind je terug in lijsten in je plansysteem en in de Stelselcatalogus Omgevingswet. De groep bepaalt hoe (kleur/arcering) de omgevingsnorm of omgevingswaarde met de standaardweergave op de kaart wordt weergegeven. 

voorbeeld veiligheidsnorm

Vanuit geo- perspectief  

Waarden van een norm of omgevingswaarde die per locatie variëren kan je als dataset met de corresponderende locaties meeleveren. De waarden komen dan niet voor in de tekst. De waarde leg je per locatie vast. De coördinaten en waarden die je gebruikt, worden door je plansysteem gepubliceerd in een GIO. Een waarde aan een locatie verbinden kan vaak via je geo-bestand of via de plansoftware. Een waarde kan numeriek (kwantitatief) of in tekstueel (kwalitatief) zijn. Daarnaast kun je verwijzen naar de regels in de tekst. In dat geval bevat de locatie zelf dus niet de waarde. 

Een Locatie kan een Gebied of een Gebiedengroep, een Lijn of een Lijnengroep en een Punt of een Puntengroep zijn. De waarde geldt per afzonderlijk vlak, lijn of punt, ook bij gebruik van multi-vlakken. Bij een waarde die over meerdere vlakken gaat kan 1 overlappend vlak worden geïntroduceerd. De aanbeveling is de naam van je bronlaag overeen te laten komen met de noemer van Gebiedengroep en de naam van het GIO. Je plansysteem kan hier ook keuzes in hebben gemaakt. 

De standaardweergave (kleur/arcering) van normlocaties op de kaart wordt bepaald op basis van de omgevingsnormgroep of omgevingswaardegroep die je kiest. Deze weergave gaat dus niet per waarde. De groepen vind je terug in lijsten in je plansysteem en in de waardelijsten op de Stelselcatalogus Omgevingswet

Overal waar je een omgevingsnorm of omgevingswaarde benoemt, moet de ‘naam’ consistent zijn: in tekst, legenda, kenmerkenscherm en in de bijlage met GIO-namen. 

 

Meer informatie vind je in TPOD Omgevingsverordening: 

7.7 Objecttype Omgevingswaarde

7.8 Objecttype Omgevingsnorm

6. Activiteiten inzichtelijk en toepasbaar maken  

Weergeven op de kaart 

Vanuit regels 

In de omgevingsverordening zul je regels stellen over allerlei activiteiten die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Deze activiteiten maak je voor de gebruikers van het Omgevingsloket inzichtelijk door ze machineleesbaar te annoteren. Bij iedere Activiteit hoort ook een locatie en de kwalificatie die op die locatie van toepassing is. Die kwalificatie kan zijn: Gebod, Informatieplicht, Meldingsplicht, Toegestaan, Verbod, Vergunningplicht en Zorgplicht. Voor gevallen waarin dit niet expliciet te duiden is, gebruik je de waarde Anders geduid 

De omgevingsverordening is een juridisch document. Annoteer daarom alleen de artikelen of leden waarin de activiteit specifiek geregeld wordt. Met andere woorden: voeg geen activiteiten toe die uit interpretaties volgen, maar niet expliciet in de regel zijn vastgelegd. Activiteiten voeg je alleen toe aan direct werkende regels.  

Activiteiten zijn noodzakelijk in het Omgevingsloket om checkvragen en aanvraagformulieren aan te verbinden. Zie hiervoor de volgende paragraaf. 

voorbeeld uitritten

Vanuit geo perspectief  

Een belangrijk onderdeel binnen de Omgevingswet is het regelen van activiteiten. Ook het Omgevingsloket is voor een groot deel ingericht op basis van activiteiten. De activiteit in combinatie met een kwalificatie (bijvoorbeeld vergunningplicht) kent een locatie. Deze locatie moet bekend zijn binnen de regels en officieel zijn gepubliceerd met een Geografische Informatie Object (GIO). De locatie kan gelijk zijn aan het werkingsgebied van de regel, bijvoorbeeld ambtsgebied of beheergebied. De locatie kan ook een gebied zijn dat in de regels is aangewezen, zoals bijvoorbeeld een erfgoed-gebied. Tot slot kan het ook een specifieke activiteitlocatie zijn In dat geval is het mogelijk om de noemer van de locatie te laten bestaan uit de naam van de activiteit met de kwalificatie, zoals Kappen vergunningplicht. 

De locaties waar je activiteiten hebt geannoteerd, krijgen een standaard symboliek (kleur, arcering) mee op de kaart. Deze symboliek wordt bepaald door de activiteitgroep die je kiest. De groepen vind je terug in lijsten in je plansysteem en in de catalogus van het stelsel Stelselcatalogus Omgevingswet. 

  • Wanneer je de activiteit koppelt aan de werkingsgebied-locatie (oftewel de Locatie van de Juridische regel), moet de Noemer van de Locatie voorkomen in de regel. De naam van het Geografisch Informatieobject maak je gelijk aan de Noemer van de Locatie die genoemd wordt in de regel. 
  • Wanneer je de activiteit koppelt aan de Locatie van een Gebiedsaanwijzing moet de naam van de Gebiedsaanwijzing voorkomen in de regel. De naam van het Geografisch Informatieobject maak je gelijk aan de Naam van de Gebiedsaanwijzing. 
  • Wanneer je een specifieke activiteitlocatie benoemt, is de Noemer van de Locatie een op die activiteit gerichte naam. De Noemer van de Locatie kan dan gelijk zijn aan de naam van de Activiteit aangevuld met de activiteitRegelKwalificatie (gebod, verbod, meldingsplicht etc). De naam van het Geografisch Informatieobject maak je gelijk aan de Noemer van de Locatie die genoemd wordt in de regel. 
  • De geo-laag vanuit je bronregistratie zal overeenkomen met de Gebiedengroep. 

Inrichten voor toepasbare regels (formulieren en check) 

De activiteit die je annoteert bij een regel is niet alleen van belang voor het raadplegen van regels op de kaart, maar ook de basis voor het aanbieden van checks en aanvraagformulieren in het Omgevingsloket via de toepasbare regels. De manier waarop je je Activiteiten en de bijbehorende Locatie inricht, heeft invloed op het instellen van een behandeldienst, het bieden van het juiste aanvraagformulier of het vinden van de juiste regels in je eigen achtertuin. 

Activiteiten landen in een boomstructuur; de functionele structuur. Het is bijvoorbeeld handig als alle activiteiten die naar een behandeldienst gaan, onder dezelfde bovenliggende activiteit - bijvoorbeeld milieubelastende activiteit - landen, waarvan je alle aanvragen kunt laten routeren naar die behandeldienst. 

De keuze van het detailniveau van de activiteitannotatie (een verzamelactiviteit (bijvoorbeeld graven) of losse activiteiten (bijvoorbeeld graven in gebied met archeologische verwachtingswaarde middelhoog) bepaalt de efficiëntie bij de check of aanvraag voor de gebruiker én bij het opstellen van de toepasbare regels. De vergunningcheck en aanvraagformulier (en maatregelen) zijn altijd aan het laagste niveau in de functionele structuur gekoppeld.  

De Locatie die je aan de Activiteit verbindt, beïnvloedt de efficiëntie bij zowel de gebruiker als de behandelaar. De Locatie zorgt ervoor dat je in Groningen geen formulier voor Maastricht krijgt. Wanneer je alle Activiteiten verbindt aan het hele ambtsgebied zul je veel onnodige aanvragen ontvangen. Denk aan het kappen van een boom binnen of buiten de bebouwde kom. Maak de Locaties daarom zo specifiek mogelijk per activiteit. Dit voorkomt ook extra (overbodige) vragen over de locatie van de activiteit in de check of het formulier. De gebruiker heeft die locatie namelijk altijd al opgegeven bij de start van het proces in het Omgevingsloket. 

 

Meer informatie vind je in TPOD Omgevingsverordening: 

7.6 Objecttype Activiteit

7. Procedure  

Overzicht van de procedure 

schematische weergave procedure

Voorbereidingsfase 

In de informele fase van een procedure tot vaststelling of wijziging van een omgevingsverordening, ben je niet verplicht om de STOP/TPOD-standaard toe te passen. Conceptversies publiceer je ook niet op overheid.nl en lever je niet aan voor het omgevingsloket. Het is wel nuttig in deze fase om de standaarden toe te passen voor uitwisseling tussen je provincie en regiopartijen. 

Meer informatie vind je in TPOD Omgevingsverordening: 

10.4.1 Voorbereidingsfase

Ontwerpfase 

In de formele procedure ben je wel verplicht de STOP/TPOD-standaard toe te passen. Je levert tijdens de volledige procedure twee verschillende versies van het besluit aan: het ontwerpbesluit en het definitieve besluit. Al deze informatie moet je aanleveren aan de Landelijke Voorziening Beschikbaarstellen en Bekendmaken (LVBB) en deze levert door aan het Omgevingsloket. De LVBB zorgt voor de officiële bekendmaking. 

Voor de toepassing van afdeling 3.4 Awb moet je het ontwerpbesluit publiceren in het publicatieblad van je provincie. Voorafgaand aan de start van de inzagetermijn moet je in datzelfde publicatieblad kennis geven van de terinzagelegging van stukken en van de termijn waarin er zienswijzen ingediend kunnen worden en door wie. Het ontwerpbesluit en de kennisgeving lever je hiervoor conform STOP/TPOD aan de LVBB aan. In het besluit-deel moet je het WijzigArtikel toevoegen waarin je aangeeft wat het voorgenomen besluit is (het vaststellen van het besluit). Dit artikel verwijst naar de WijzigBijlage, waarin de regels van de omgevingsverordening, of de wijzingen in die regels, staan. 

Voor de interne besluitvorming vooraf gebruik je een versie van het ontwerpbesluit uit je eigen plansysteem. De uiteindelijke versie publiceer je via je plansysteem naar de LVBB. Deze zorgt voor de bekendmaking van het ontwerpbesluit op officielebekendmakingen.nl. Ook maakt de LVBB een ontwerpregeling van de omgevingsverordening: de initiële ontwerpregeling of een regelingversie waarin het ontwerp-wijzigingsbesluit is verwerkt. De ontwerpregeling komt in de DSO-viewer. 

Bij de publicatie horen ook gegevens óver het besluit, waarin je onder andere het soort procedure (ontwerpbesluit of definitief besluit) aangeeft. Bij het besluit kun je een Procedureverloop aanleveren. Daarmee lever je dan ten minste één van de Procedurestappen Vaststelling en Ondertekening aan. Bij de Procedurestap Vaststelling geef je de datum aan waarop B&W het ontwerpbesluit hebben vastgesteld. Bij de Procedurestap Ondertekening geef je de datum aan waarop B&W het ontwerpbesluit hebben ondertekend (of waarop dat namens hen is gedaan). Met de kennisgeving moet je het Procedureverloop aanleveren. Daarin geef je de data van begin (Procedurestap Begin inzagetermijn) en einde (Procedurestap Einde inzagetermijn) van de inzagetermijn van het ontwerpbesluit aan. 

Meer informatie vind je in TPOD Omgevingsverordening: 

10.4.2 Ontwerpfase en ontwerpbesluit

Vaststelling 

In je plansysteem heb je -in de ontwerpfase- de wijzigingen in de omgevingsverordening voorbereid. Eventuele aanpassingen die in de vaststellingsfase nodig zijn, naar aanleiding van zienswijzen of ambtshalve, verwerk je in je plansysteem. Dat kunnen aanpassingen van de tekst, van de locaties en GIO’s en van andere annotaties zijn. In het besluit-deel moet je het WijzigArtikel toevoegen waarin je aangeeft dat provinciale of gedeputeerde staten besluiten de omgevingsverordening te wijzigen. Dit artikel verwijst naar de WijzigBijlage, waarin de wijzigingen in de regels van de omgevingsverordening staan. Als je plansysteem gebruik maakt van de methode Integrale tekstvervanging (waarbij de volledige nieuwe versie van de regeling in de WijzigBijlage staat) moet je in het besluit-deel ook beschrijven wat de wijzigingen zijn. In het onderdeel Motivering in het besluit-deel pas je waar nodig de motivering van het besluit aan. In dit onderdeel leg je ook vast hoe het participatieproces is verlopen. 

Er is geen landelijke afgeschermde omgeving waar college, statenleden en hun adviseurs voorgestelde besluiten kunnen bekijken. Voor de besluitvorming gebruik je daarom een versie van het definitieve besluit uit je eigen plansysteem. Provinciale of gedeputeerde staten stellen het besluit om de omgevingsverordening te wijzigen vast. Daarbij kan het bestuursorgaan nog wijzigingen aanbrengen. Als die er zijn, verwerk je die in je plansysteem. 

Na de vaststelling door provinciale of gedeputeerde staten moet je zorgen voor de bekendmaking van het definitieve wijzigingsbesluit in het provinciaal blad. Het definitieve besluit moet je conform STOP/TPOD aan de LVBB aanleveren. Dat doe je vanuit je plansysteem. Bij de publicatie horen ook gegevens óver het besluit, waarin je onder andere aangeeft dat het om een definitief besluit gaat, op welke datum het besluit in het provinciaal blad moet staan (datum bekendmaking) en op welke datum het besluit in werking treedt. Ook lever je bij het besluit een Procedureverloop aan. Daarmee lever je de Procedurestappen Vaststelling en Ondertekening aan. Bij de Procedurestap Vaststelling geef je de datum aan waarop provinciale of gedeputeerde staten het wijzigingsbesluit hebben vastgesteld. Bij de Procedurestap Ondertekening geef je de datum aan waarop namens provinciale of gedeputeerde staten het besluit is ondertekend.  

Als dat allemaal gedaan is, publiceer je het definitieve besluit via je plansysteem naar de LVBB. De LVBB zorgt voor de bekendmaking van het besluit in het provinciaal blad op officielebekendmakingen.nl. De LVBB genereert uit het wijzigingsbesluit een nieuwe versie van de geconsolideerde regeling van de omgevingsverordening: een regelingversie waarin het wijzigingsbesluit is verwerkt. Die nieuwe versie van de omgevingsverordening staat vanaf de inwerkingtredingsdatum van het wijzigingsbesluit in het provinciaal blad op lokaleregelgeving.nl. De LVBB levert de nieuwe geconsolideerde regeling van de omgevingsverordening door aan het Omgevingsloket, waar die versie na de bekendmaking in de viewer Regels op de kaart zichtbaar is.  

Meer informatie vind je in TPOD Omgevingsverordening: 

10.4.3 Fase van vaststelling, bekendmaking en inwerkingtreding: definitief besluit

Updates per e-mail ontvangen?